
Onschuldig op straat gezet
Het was ijzig koud toen de achttienjarige zoon van Sita ’s-nachts ineens voor haar deur stond. Hij had geen slaapplek, geen geld en hij had al dagen niet gegeten. Hoewel ze wist dat haar licht verstandelijk beperkte zoon vaker met justitie in aanraking was gekomen, kon Sita het niet over haar moederhart verkrijgen hem – juist nu – buiten te laten staan. Vooruit, hij mocht voor deze ene nacht blijven slapen.
Deze barmhartigheid komt Sita duur te staan. Enkele dagen later valt de politie haar sociale huurwoning binnen en treft 0,8 gram cocaïne aan. Haar zoon wordt hiervoor opgepakt en vervolgd. Het ziet ernaar uit dat hij zijn straf niet zal kunnen ontlopen. Echter, niet alleen hij wordt gestraft. Ten einde raad klopte Sita vorige week bij ons kantoor aan: de burgemeester wil haar woning namelijk een aantal maanden sluiten vanwege de vondst van – zo wordt gesteld – een handelshoeveelheid drugs. Tot overmaat van ramp begint haar verhuurder, vanwege het voornemen van de burgemeester, een spoedprocedure om Sita op korte termijn op straat te laten zetten.
Wet Damocles
Burgemeesters maken steeds meer gebruik van hun bevoegdheid om woningen te sluiten. De Wet Damocles geeft deze bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Hiermee kan worden overgegaan tot sluiting van een woning, indien in die woning een handelshoeveelheid (soft)drugs aanwezig is. De burgemeester mag al bij meer dan 5 gram softdrugs, 5 hennepplanten of meer dan 0,5 gram harddrugs uitgaan van een handelshoeveelheid.
Kritiek
De kritiek op de toepassing van deze bevoegdheid zwelt de laatste tijd aan. Te meer omdat in een aanzienlijk deel van de gevallen achteraf blijkt dat er helemaal geen sprake is geweest van drugshandel (https://nos.nl/artikel/2226367-burgemeesters-vaak-teruggefloten-om-sluiting-drugswoningen.html). Het slechts aanwezig hebben van (iets) meer dan vijf hennepplantjes of (iets) meer dan 0,5 gram cocaïne, is immers al voldoende om tijdelijke sluiting van een woning af te dwingen, ook al heeft de bewoner geen enkele weet gehad van de aanwezigheid van de drugs. Het is vervolgens aan de bewoner om te bewijzen dat er géén sprake is geweest van handel. Met andere woorden; de bewijslast komt bij de bewoner te liggen, wat in de praktijk vaak een onmogelijke taak blijkt te zijn.
Strenge lijn
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een uitspraak van 23 januari 2017 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBZWB:2017:418) getracht dit uitgangspunt te wijzigen, door te bepleiten dat het enkel en alleen aantreffen van een handelshoeveelheid drugs onvoldoende is om een woning te sluiten. De burgemeester zou volgens de rechtbank óók moeten aantonen dat er daadwerkelijk handel is bedreven. De hoogste bestuursrechter, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, heeft deze uitspraak echter vernietigd en vastgehouden aan de strenge lijn, te weten dat het aantreffen van een handelshoeveelheid wél voldoende is voor de sluiting van een woning (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=94349).
Dit betekent dat het nog steeds zo is dat uit slechts de aanwezigheid in een woning van meer dan 0,5 gram harddrugs, 5 gram softdrugs of 5 hennepplanten, ervan uit mag worden gegaan dat de drugs bestemd zijn voor de handel en dus bevolen mag worden dat de woning – vaak maandenlang – op slot gaat. De bewoner kan vaak na de sluiting niet meer terugkeren in de woning omdat de verhuurder, zoals in het geval van Sita, gelijk een procedure start om de woning te laten ontruimen en de huurovereenkomst te laten ontbinden
Moed
Voor Sita zijn de vooruitzichten dan ook niet gunstig. Immers, ook al lukt het mij de burgemeester af te brengen van zijn voornemen, resteert er nog een civiele (spoed)procedure tegen haar verhuurder. Toch put ik uit de recente, volkomen terechte, kritiek op deze praktijk van het op straat zetten van onschuldige burgers, moed om de kwestie voor Sita tot een goed einde te brengen.
Quincy Kendall
De Hef Advocaten
(Sita is niet de echte naam van mijn cliënte)